Middeleeuwse dwangburchten van West-Friesland en Alkmaar
[Home][Kaart][Introductie][English ][Burchten/kastelen chronologie][Overige objecten][Artikelen][Pre-Hollandse periode][Gegevens- en bronnen]

[Terug naar inhoud artikelen]      [Home]

Diverse artikelen met betrekking tot de West-Friese dwangburchten en kastelen


Volksverhalen omtrent het kasteel van Medemblik.

(Door Ben Dijkhuis)(update 27-01-2022)

De kalkput

In het boek 'Spoken en Kastelen' van Anton van Oirschot (Lit.111) is een luguber volksverhaal over het kasteel van Medemblik opgenomen. Deze handelt over de Friese koning Radboud (Redbad), waarvan gezegd werd dat hij ca. 600 jaar voordat Floris V zijn kasteel in Medemblik liet bouwen, op dezelfde plek reeds zijn domicilie had. Tijdens de strijd tegen de christenen, zou hij zijn krijgsgevangen mee hebben genomen naar zijn kasteel en ze daar levend in een put met gebluste kalk hebben gedumpt. Het betreffende valluik, waardoor de slachtoffers een verschrikkelijk dood tegemoet gingen, zou nu nog in het kasteel te zien zijn.
Radboud zou een dochter hebben gehad, die de slachtoffers probeerde te helpen (hoe en wat ze dan deed, wordt niet vermeld). Op een bepaald moment zou zij, tijdens haar illegale activiteiten, zijn betrapt en zou daarna als straf, getooid met een doornenkroon in een kerker zijn opgesloten.

Nadat het meisje was vrijgekomen kreeg zij een gouden kapje, om de littekens op haar hoofd, die veroorzaakt waren door de doorns te verbergen. Op deze wijze zou de 'gouden kap' de aanleiding zijn geweest dat West-Friese vrouwen in de klederdracht de gouden 'oorijzers' zijn gaan dragen. Nadat de Franken de Friezen hadden onderworpen, vluchtte Radboud naar Denemarken. Pas eeuwen later zou Floris V op de resten van Radboud's sterkte het huidige kasteel hebben laten bouwen. Het verhaal bevat eveneens een spookverhaal-element, namelijk dat het gekerm van de slachtoffers van de kalkput nu nog te horen is.

Overigens is het kalkputverhaal mij ooit, van horen zeggen ter ore gekomen tijdens gesprekken van enkele Medemblikkers, zij wisten mij zelfs te melden dat tijdens de laatste restauratie (1962 t.m. 1967) menselijke skeletten in een put(?) waren aangetroffen, hetgeen uiteindelijk loze praatjes bleken te zijn. Daarentegen bleek er wel een put gevonden te zijn met rood en geglazuurd aardewerk, door de Medemblikker predikant W. Hoogendoorn in 1963 (Lit. 190)

Ing. Teeling schreef, mogelijk in dit verband, over een legende van een heksenziel, in een oude muurtoren van Kasteel Radboud. (Lit. 137). Daarnaast zijn de huidige museummedewerksters van kasteel Radboud, wel bekend met het kalkputverhaal, maar kunnen dit niet met bronnen verifiëren.

Foto uit de collectie van www.medenblik.nl.

De schrijver van Oirschot, heeft volgens eigen opgaven zijn gegevens uit een krantenartikel uit het Vrije Volk (28-05-1960). De vraag was, waar de auteur Hans Jacobs van het betreffende krantenartikel, zijn bron vandaan had. Ondertussen is er meer duidelijkheid ontstaan.

Marijan Bakker is in 1951 in het kasteel geboren en heeft daar twaalf jaar gewoond. Op deze website doet ze haar verhaal. Haar moeder, die destijds de rondleidingen in het kasteel verzorgde, was op de hoogte van de kalkputlegende. Marijan Bakker weet helaas niet, waar haar moeder het verhaal vandaan had.
Het betreffende krantenartikel met de titel 'Denk om 't valluik!' heb ik onder ogen gekregen. Nu blijkt echter dat Van Oirschots schrijven was gebaseerd op een interview met mevr. H. Bakker-Bossen: inderdaad de moeder van Marijan Bakker! Het blijkt dat Van Oirschot een gecombineerde interpretatie van twee verhalen weergeeft, die in het interview naar voren kwamen. Dat zijn het 'kalkputverhaal' en het verhaal van 'de doornenkroon en de gouden kap'.

Hierbij het betreffende citaat, zoals dat door mevr. Bakker werd verwoord:

"Hier is het valluik, denkt u er even om. Hier lieten de heren hun gevangenen vallen in een put met ongebluste kalk.".....
"En dan kan ik u ook nog vertellen dat de oorsprong van de gouden Westfriese boerinnenkap ook in ons kasteel is gelegen," zegt mevrouw Bakker. "Radboud had zijn dochter, omdat zij christengevangenen van haar vader had geholpen, in het kot gestopt met een doornenkroon om haar hoofd. En om de littekens te verbergen zetten vriendinnen later een gouden kapje op haar hoofd, wat daarna door het mindere volk werd nagevolgd.
Ik zeg er altijd bij dat ik er niet voor insta, maar het is een aardig verhaaltje, net als van die put met ongebluste kalk. Het is ook best mogelijk dat op die plaats van de put vroeger wapens waren opgeslagen, die tijdens een beleg door het luik naar boven werden gehesen, maar ik vertel toch liever van die ongebluste kalk, want in een kasteel willen de mensen toch ook wat te griezelen hebben, zegt u nou zelf."

Als aanvulling bij mijn speurtocht viel mijn oog op nevenstaande foto uit een (kranten?)artikel, waar het kalkputverhaal overduidelijk nog eens wordt gemeld. Gezien de gebruikte spelling, moet dit artikel in ieder geval van vóór 1934 zijn geweest.

Tegenstrijdigheden

Op zich is het idee van zo'n kalkput op een verdedigbaar kasteel niet zo gek, als men bedenkt dat bij een langdurige belegering met veel slachtoffers, dit een handige manier kan zijn om van lijken van de gesneuvelden af te komen. De slotgracht was daarvoor geen geschikte plaats. Bovendien zou het boven de grond bewaren van de lichamen, na verloop de tijd een ondragelijk stank veroorzaken. Kalkputten werden overigens, tijdens de middeleeuwen gebruikt om kalkmortel uit ongebluste kalk (calciumoxide, CaO) te bereiden.

De genoemde (ronde) luik en de vermeende plaats van de kalkpunt, bestaan inderdaad en bevinden zich onderin de zuidoostelijke ronde hoektoren van het kasteel. Ware het niet, dat deze toren nog vóór 1825 tot aan de fundering toe was gesloopt. Pas aan het einde van de 19de eeuw is de betreffende toren naar een idee van de architect Kuipers opnieuw herbouwd (Zie: Verder verval in de 19deeeuw gestopt.). Met andere woorden, de vermeende kalkput en valluik zijn dus eind 19de eeuws!

Twee keer een fantasievoorstelling van koning Radboud der Friezen. Links een ingekleurde gravure uit de Pier Winsemius, Chronique ofte Historische geschiedenisse van Vrieslant (1662). Rechts een deel van een schilderij dat zich het voormalige stadhuis van Medemblik bevindt, van een 17de-eeuwse(?) anonieme schilder.
Daar komt bij dat het huidige kasteel absoluut geen enkele connectie met Radboud heeft. In werkelijkheid is het Medemblikker kasteel aan het einde van de 13de eeuw in opdracht van de Hollandse graaf Floris V gebouwd. Het verhaal, dat Radboud (648-719) ooit tijdens zijn leven, een sterkte op de plaats van het huidige kasteel had, is gebaseerd op een verhaal uit de in 1517, in Leiden uitgegeven Divisiekroniek van Cornelius Gerardi Aurelius (Cornelis Gherytsz. van Gouda, ca. 1460-1531). In ieder geval is de naam Radboud hardnekkig tot op de dag van vandaag, met het kasteel verbonden, zodat het nog steeds de naam Kasteel Radboud draagt. Er heeft tot nu toe onvoldoende archeologisch onderzoek op het kasteelterrein plaatsgevonden, op bodemonderzoek (2020) na en goedwillend amateuristisch zoekwerk tijdens de laatste restauratieperiode in de jaren 1960. Tot zover bekend, zijn er nog geen gebouwrestanten van vóór de 13de eeuw aangetoond, hoewel dat in de toekomst kan gaan veranderen. Het is niet uitgesloten dat, gezien het economische belang van Medemblik in de eeuwen ruim voor de tijd van Floris V, er wel een sterkte geweest zou kunnen zijn geweest, wellicht op de plek van het huidige kasteel.

Conclusie: Op voorhand kunnen we dit kalkputverhaal naar het 'rijk der fabelen' verwijzen en toevoegen aan de uitgebreide collectie van de Friese volksverhalen.

Fostedina met de gouden kap

Het verhaal van 'de doornenkroon en de gouden kap' in het Vrije Volk-interview heeft betrekking op een reeds beschreven volksverhaal, die dus feitelijk niets met het kalkputverhaal van doen heeft. In J.P. Wiersma's boek, Friesche sagen (Leeuwarden 1934), staat het volksverhaal 'Fostedina en de gouden kap'. Deze sage is gebaseerd op een onderdeel uit een zeer oud biografisch heiligenverhaal (een zgn. hagiografie), de Vita Willibrordi ('Het leven van Willibrord') van de Angelsaksische monnik Alcuin (Alcuinus van York, AD 735-804).

Kaart van Helgoland in de situatie tijdens het jaar 800, 1500 en 1649. Kaart van Mathias en Clauss Peters uit 1664.
(Collectie Scheepvaartmuseum, gevonden op de website van Het Geheugen van Nederland)

Volgens deze 'Vita' was Willibrord nog een jonge missionaris toen hij zijn bekeringstochten buiten het Frankische rijk ondernam. Aanvankelijk kwam hij bij de Friezen, alwaar het geen zin had om koning Radboud te overtuigen en ging vervolgens op weg naar de Deense stammen, alwaar de woeste en gewelddadige Ongendus (geïdentificeerd als Beowulf) heerste. Het lukte hem uiteindelijk om zeven Denen tot het christendom te bekeren en die vervolgens op zijn tocht mee te nemen. Onderweg strandde hij door een storm, op het eiland Foseteland (ook wel Fositeland, waarschijnlijk het eiland Helgoland), dat op grens van de Denen en de Friezen lag. Dit eiland was naar de Germaanse god van de rechtspraak, Fosete, genoemd. Willibrord pleegde heiligschennis door drie personen van het eiland in de, door de 'heidenen' heiligverklaarde bron te dopen en vervolgens het bevel te geven om wat vee te slachten om hem en zijn volgelingen van voedsel te voorzien. De koning van het eiland was woedend, toen hij het nieuws over de heiligschennis vernam, liet hij als wraak, drie dagen lang, drie keer per dag het lot vallen op een persoon, die vervolgens geofferd werd. Doch zoals God zijn dienaren beschermde, viel het lot niet op Willibrord en de zijnen, op één na, die de 'kroon der martelaren' ontving (Lit. 141).

De volksoverlevering 'Fostedina en de gouden kap' geeft een andere wending aan het bovenstaande verhaal uit de 'Vita'. Op het schip dat Willibrord en zijn gezelschap naar Medemblik voerde, bevonden zich ook het hoofd van Fositeland en zijn dochter Fostedina (= 'lieveling van Fosete' of 'Maagd der gerechtigheid'). Fostedina raakte zeer onder de indruk van het geloof en besloot de gevangengenomen bekeerde Denen, die gedood zouden worden, te bevrijden. Radboud ontstak in woedde en sprak de doodstraf over haar uit en besliste, dat zij aan de goden geofferd zou worden. Radboud's zoon Adgilis wilde hier een stokje voor steken en riep het volk op om deze schanddaad niet te accepteren. Door de druk van het Friese volk, werd Radboud gedwongen zijn besluit te herroepen en bepaalde dat Fostedina mocht blijven leven, doch als straf moest zij een dag lang een doornenkroon op haar hoofd dragen. Dit leed onderging zij blijhartig en na haar thuiskomst ontving zij van het volk van Fositeland een gouden kap, waarmee het gouden oorijzer van de West-Friese klederdracht werd uitgevonden (Lit. 140).

De onderaardse tunnel

Dit volksverhaal vernam ik uit een artikeltje van Ing. Teeling uit 1968. Hieronder een citaat uit dit artikel (Lit. 138):

"Dhr. Houkes die de jaren dóór een grote belangstelling heeft behouden voor de stadsgeschiedenis van Medemblik, raakte al in 1918 in de ban van het kasteel Radboud. Tijdens zijn eerste rondgang werd hem door de toenmalige concierge voorgehouden, dat er een onderaardse gang had gelopen vanaf Radboud door de toenmalige dijk (vermoedelijk bedoelde hij de toenmalige stadswal) tot het punt waar de dijksgracht een hoek maakt en waar een grondverhoging was, ongeveer in de nabijheid van het monument van wijlen Burgemeester Peters. Die geheime gang kon worden gebruikt bij ontsnappingspogingen tijdens de vele belegeringen van het Kasteel. Maar ja, toen omstreeks 1930 langs de Pekelharinghaven een hoofdriool werd aangelegd met een uitmonding in de buurt van de eendenvijver, en toen er dus een zeer diep sleuf moest worden gegraven, was men uiteraard uiterst benieuwd naar die legendarische onderaardse gang. Helaas voor de stadsromantiek is er met uitzondering van een rest van een gemetselde regenput toen niet gevonden."

Het deel van de voormalige stadswal van Medemblik, waardoor de tunnel vanuit het kasteel zou lopen. Teeling gebruikt voor stadswal in zijn artikel, de term 'dijk'.
(Uitsnede uit de kaart van Medemblik door Johannes Blaeu)
De huidige situatie.
(Google Earth)
Teeling gaat verder en haalt er nog een legende bij:

"Ook niet de resten van de zeemeermin, die volgens die Friese Kroniek nabij het kasteel Radboud eens gevangen werd. Spijtig genoeg heeft dhr. Houkes deze Kroniek niet meer in zijn bezit. Spijtig ook wellicht voor de oudheidkundige vereniging, waarvan het archief best zo'n oude en zeldzaam te krijgen kroniek zou kunnen gebruiken."

De legende over de onderaardse tunnel van het kasteel naar de voormalige stadswal, laat een overeenkomst zien met een soortgelijk volksverhaal uit Schellinkhout en Wijdenes. Deze verhaalt dat er ooit een tunnel bestond, die vanuit het kasteel van Wijdenes naar de Steenen Kamer in Schellinkhout liep. Dit is niet de enige parallel met de kastelen van Medemblik en Wijdenes. De legenden vertellen ook, dat beide kastelen van Floris V op de restanten of funderingen van een ouder kasteel of fortificatie zijn gebouwd. Het kasteel van Wijdenes op de plaats waar Roelof van Winesse zijn residentie had, en het Medemblikker slot op de funderingen van het koninklijk verblijf van koning Radboud.
(Zie voor het laatste het artikel: Legenden en mythen omtrent het Medemblikker slot.)

Ben Dijkhuis, 14 juni 2008 (laatste revisie van 25 januari 2022)


Geraadpleegde bronnen:

(Lit. 111, A. van Oirschot, p. 62,63)
(Lit. 137, P.S. Teeling)
(Lit. 138, P.S. Teeling)
(Lit. 140, J.P. Wiersma, p. 107-118)
(Lit. 141, Alcuinus/C.H. Talbot)
(Lit. 190, J. van Leeuwen, p.67)

[Home]