Middeleeuwse dwangburchten van West-Friesland en Alkmaar
[Home][Kaart][Introductie][English ][Burchten/kastelen chronologie][Overige objecten][Artikelen][Pre-Hollandse periode][Gegevens- en bronnen]

[Terug naar de inhoud overige objecten]     [Home]

Overige gebouwen, sterkten en objecten

Steenhuizen van West-Friesland

Door Ben Dijkhuis en Bernd Ooijevaar (juni 2007, laatste update aug. 2020)



Inleiding

Steenhuizen of stenen kamers zijn, meestal versterkte, van bakstenen (w.o. kloostermoppen) opgetrokken huizen. Ze werden reeds in de middeleeuwen gebouwd en waren aanvankelijk bedoeld voor huisvesting van belangrijke gezagsdragers, adelijke personen en geestelijken. Eveneens konden het stenen boerderijen zijn of een stenen aanbouw van een boerderij. Steenhuizen kwamen wijd verbreid in Nederland voor.
Het middelnederlandse woord 'camere' betekent 'vertrek', maar ook 'schuur' of 'woning'. De eigenaardige uitdrukking 'stenen kamer' betekent feitelijk niets anders dan 'stenen woning'. (Lit.34).

De meeste huizen en boerderijen in Noord-Holland, waaronder West-Friesland, waren tijdens de middeleeuwen, en eeuwen daarna, grotendeels van hout opgetrokken. Naast het feit dat hout, als bouwmateriaal gemakkelijk en 'goedkoop' voor handen was, was de slappe veenbodem niet geschikt voor de zwaardere steenbouw. Vandaar dat hout beter geschikt was. Daarentegen moest de ondergrond voor steenhuizen stevig zijn zodat ze in West-Friesland werden gebouwd op de plaats van de zandige kreekruggen, waarop ook de lintdorpen zijn neergezet.

Een hoogtekaart van oostelijk West-Friesland. De okerkleurige gebieden zijn zgn. kreekruggen, waarop vroege bebouwing heeft plaats gevonden.
(Waterschap West-Friesland)
In de middeleeuwen, en ook daarna, waren de meeste huizen in Noord-Holland grotendeels van hout. De slappe veenbodem was niet geschikt voor zwaardere steenbouw. De houten boerderijen en woningen waren zeer brandgevaarlijk. Deze anonieme afbeelding toont de grote brand in De Rijp van 1654.
(De Rijp, Museum In 't Houten Huis)

Versterkte steenhuizen hadden een stevige robuste bouw met dikke muren die zorgden voor een adequate bescherming tegen eventuele aanvallen. In het algemeen waren het plompe, vierkante gebouwen, die volledig onderkelderd waren door middel van een zwaar gewelfde onderbouw. Bovengronds stonden zware, vaak vierkante muren, waarbij de zijkanten van trapgevels waren voorzien. Zoals gebruikelijk in die tijd waren de daken met leisteen bedekt. De van kruiskozijnen voorziene ramen, waren klein en bevonden zich diep in de muren, terwijl de deuren hoog waren en via een stenen trap waren te bereiken. (Lit. 95)

Bakstenen waren dure produkten, waardoor de bouw van een steenhuis altijd voor rekening van vermogende lieden kwam. Bezit van het huis werd daarom tevens als statussymbool opgevat. Voordat de Hollandse graven West-Friesland hadden veroverd, bestond er geen adel in het gebied. De eerste adel vestigden zich pas na ca. 1300, hetgeen we terugzien in de personalia van de gezagsdragers (baljuws, kasteleins, burgemeesters, schotgaarders, schouten), grondbezitters en de (hoofd-)ingelanden. Gezien de eerste toepassing van bakstenen rond het einde van de 13e eeuw, zullen de eerste steenhuizen eveneens rond deze periode zijn opgetrokken.
Steenhuizen konden particulier (allodiaal) bezit zijn, maar waren overwegend leenroerig. Dat wil zeggen dat het bouwobject beleend werd. Leen was een object, gebouw of land etc. dat in leen werd gegeven in ruil voor diensten (bijv. gewapende steun). Degene die de leen uitgaf noemde men leenheer, degene die het object in leen had was leenman.

Kloostermoppen zijn bakstenen van een fors formaat. In het algemeen worden de dimensies opgegeven als: ca. 30 x 15 x 7-8 cm. Enige speling in deze afmetingen is echter mogelijk. Het is bekend, dat Floris V voor zijn burchtenbouw, deze stenen ondermeer van Friese kloosters betrok.
(Foto: Ben Dijkhuis)

Zoals gezegd, zijn steenhuizen geen typische West-Friese objecten en komen (of kwamen) op veel plaatsen in heel Nederland voor. Het woord stins is een samentrekking in het Fries van steenhuis, hoewel de benaming stins in dit verband een ruimere betekenis heeft. Tot nu toe zijn de auteurs, voor wat betreft West-Friesland, twee stinsen tegengekomen: In Lambertschaag en Opmeer (Hoogwoud). Stinsen in de provincie Friesland zijn feitelijk versterkte landhuizen of kastelen. Verderop komen we hierop nog terug.

In de provincie Groningen kent men zgn. borgen en steenhuizen. In Groningen en West-Friesland zijn de meeste steenhuizen verdwenen. Een staat in West-Friesland nog overeind, dat is de 'Steenen Kamer' in Schellinkhout. De oude stolpboerderij 'De Stins' in Lambertschaag, geeft een mogelijke indicatie dat op de plaats waar de boerderij is gebouwd, ooit een steenhuis was.

Veel vermeldingen van steenhuizen in West-Friesland vinden we in diverse oude leenregisters, alsmede toponymen of eigennamen, gerelateerd aan steenhuizen, van personen die er mogelijk hebben gewoond.

Typologie

Van vóór 1500 kent met de twee belangrijkste huistypen. Dit zijn het hallehuis (ook: lange huis) en zaalhuis. Uit archeologische opgravingen is gebleken dat het hallehuis uit één ruimte bestond van drie beuken, waarvan de middenbeuk breder was dan beide zijbeuken. In de middenbeuk bevond zich de haard.

In het jaar 1000 verschijnt het zaalhuis als type. Dit type was van steen opgetrokken. Het balkwerk (gebint) is breder dan dat van een hallehuis, zodat een grotere overspanning mogelijk was. Dit laatste was vooral op het platteland van belang, in verband met de opslag van de oogst. Het zaalhuis wordt duidelijk getypeerd door kern, die vaak werd uitgevoerd met een kelder en verdieping. Naast de kern waren vaak toegevoegde elementen in de vorm van zij- en achterkamers (zie bijv. 'de Steenen Kamer' in Schellinkhout). De meeste zaalhuizen zijn bekend sinds ca. 1500. Zoals gezegd konden stenen huizen stadsbranden tot staan brengen en waren daarom bijzonder gewild in de steden. Anderzijds konden ze een bedreiging vormen als zij doelwit waren van de onderling strijdende adel.

Voor 1600 werden, vooral in noordwest Nederland, de daken van riet gemaakt. Alleen zaalhuizen met een verdieping werden aanvankelijk voorzien van een hard dak van leisteen.

Een steenhuis in Heerhugowaard

In de laatste helft van de 19e eeuw, stond in een bos aan de Rustenburgerweg een steenhuis die vermoedelijk als jachthuis heeft gediend. (Lit. 95)

'De Stins' van Lambertschaag

De Stins is een oude stolpboerderij aan de Dorpstraat nr. 2, in Lambertschaag, pal ten noorden van Abbekerk. De naam 'De Stins' duidt erop, dat de boerderij mogelijk is gebouwd op de plaats waar een steenhuis heeft gestaan.

Het is de oudste behuizing van Lambertschaag, hoewel het niet precies bekend is, hoe oud. De typische stolp-vorm van de huidige 'Stins', duidt op een gebruik als boerderij. Dat de naam 'De Stins' is overgegaan op de boerderij is echter een aanname, en kan dus niet met absolute zekerheid gezegd worden. Zoals het vaker voorkwam, is het bijzondere karakter af te leiden vanuit het feit, dat de naam tot familienaam van sommige bewoners werd. Op een oud grafschrift in de nabijgelegen kerk lezen wij:

"Hier leyt begraven Marietien van den Stins 't Jare 1637".

De boerderij staat op de monumentenlijst en behoort tot het beeldbepalend dorpsgezicht. Dit geldt eveneens voor de ± 275 jaar oude rode beuken die vooraan op het erf staan.
(Bron: Stichting Historisch Abbekerk)

Boerderij 'De Stins' in Lambertschaag. Op de voorgrond de twee ± 275-jaar oude rode beuken.
(Foto: Ben Dijkhuis).

Meer informatie over de 'De Stins' van Lambertschaag, vindt u in een apart artikel over dit onderwerp:

'De Stins' van Lambertschaag. (Door Bernd Ooijevaar)

Twee hofsteden in Schellinkhout

Het is niet zeker of onderstaande omschrijving van leenroer betrekking heeft op steenhuizen. (Lit. 72a)

Twee hofsteden (grafelijke lenen) in Schellinkhout ten zuiden van de kerk, de eerste strekkend noord tot de herendijk en zuid tot het meer van Schellinkhout, oost: de Zuiderzeedijk, west: de sluis, en het tweede, noord: Nikolaas Heinenz., zuid: de buurweg van Schellinkhout, oost: erven Splinter van Slijk, west: de kerkweg.

Van de hier omschreven leenroer zijn de volgende overdrachten van leen (leentransporten) beschreven:
25-10-1444: Adam van Kleef Dirksz., secretaris, die kocht van Floris van Kranenbroek Jansz., zijn zwager, die kocht van Gerard Willemsz., bij opdracht in ruil voor het leen Heemskerk nr. 51, LRK 115c Friesl., fol. 2v.
30-1-1447: Adam van Kleef, LRK 282, fol. 23.
(LRK= Leen- en Registerkamer. Klik hier voor de corcondanties, waar de aanduiding LRK is omgezet naar de inventarisnummers van het Nationaal Archief, Den Haag; Archief van de Graven van Holland (AGH), 3.01.01)

Ten zuiden van de kerk te Schellinkhout. Het buitendijkse land rechts, was in het begin van de 17e eeuw bebouwd (zie de kaartfragment uit 1603 op de onderste afbeelding). De foto is genomen vóór de aanleg van de Afsluitdijk. Opvallend zijn de sporen in de bodem. Tijdens de werkzaamheden tijdens de dijkverzwaring in mei 2011, zijn op die plek de restanten van stenen boerderijen uit 16e en 17e eeuw gevonden (Zie voor meer informatie: De geschiedenis van Schellinkhout - website, 2011.
(Prentbriefkaart. Collectie B. Ooijevaar.)
Op de eerste kadastrale kaart van 1824 zien we het betreffende pand afgebeeld (Schellinkhout, Sectie B1, 1824). (Noord is links). Omstreeks 1832 was het in eigendom van de weduwe van kastelein Klaas Holstein. Het buitendijkse land was in het begin van de 19e eeuw eigendom van het dijkbestuur van Drechterland. Mogelijk was het buitendijkse land de genoemde grafelijke hofstede die in de eerste helft van de 15e eeuw in leen was van Adam Dirksz van Kleef. (Bron kaart: Beeldbank Rijksdiens voor Cultureel Erfgoed)Detail van een kaart uit 1603 van Gerrit Dircksz. Langedijk. Hierop is de kerk en de omgeving afgebeeld. Opvallend is de bebouwing op het buitendijkse deel (zie ook de bovenstaande foto). Noord is boven.
(Foto: G. Kazimier, webmaster van: De Geschiedenis van Schellinkhout).

'De Klinke' ('Clincke') van Schellinkhout

De volgende beschrijving behoort bij een leen te Schellinkhout, namelijk een huis met de naam 'de Klinke' en het daarbij behorende land (Lit. 72a):

Een huis, (1554: genaamd Klinke), met 5 morgen daaraan in Schellinkhout, noord: Pieter Aal (1440: Pieter Arnout) en Pieter Albertsz., zuid: Eel Lovenz. en Gerbrand Pieter Berenz.

Hiervan zijn meerdere leentransporten bekend waaronder de naam Clincke, n.l. vanaf 1413 (Leen- en Registerkamer 54, fol. 110) tot en met 1661 (Leen- en Registerkamer 149c Kenn., fol. 20v., (Lit. 72a). Een opvallende naam hierin is Jacob die Waal, hij wordt vermeld in een leenoverdracht uit 1460 en 1483, alsmede in het transport ten behoeve van zijn broer Jan, na Jacob's dood in 1483. Jacob de Waal (van Rozenburg) was in 1479 schepen van Amsterdam en het is bekend dat hij beleend was met 'het Hofland' te Wijdenes, het terrein waarvan de naam in verband met het kasteel van Wijdenes is te brengen.

Zeker is het niet, maar wel aannemelijk dat de Klinke een steenhuis was, gezien de maatschappelijke positie van Jacob de Waal. Waar de naam 'Klinke' vandaan komt is niet duidelijk.

Het 'huis' de Klinke bestaat niet meer, maar er is een perceel land, dat sinds mensenheugenis de Klinker wordt genoemd, waarnaast de Klinke(r)sloot ligt.

Detail van een kaart uit 1603 van Gerrit Dircksz. Langedijk. Hierop is een perceel met de naam 'clinck' (met nummer 381) aangegeven. Noord is boven.
(Foto: G. Kazimier, webmaster van: De Geschiedenis van Schellinkhout).
Detail van de eerste kadastrale minuut (ca. 1835), sectie B van Schellinkhout, waarop de 'Klinker Sloot' en het perceel nr. 44, dat de naam 'de Klinke' draagt. Noord is links. Bron: Martin Sluis. Bewerking: Ben Dijkhuis)
Detailkaart van Schellinkhout 1865-1870. De grens van het land 'De Klinker' is langs de sloot aangegeven. Noord is boven.
(Gemeente Atlas van Nederland, 1865-1870 van Jacob Kuyper)

Op een kaart van C.L. Walter uit 1858, staat het vermoedelijke pand 'De Klinke' nog ingetekend. Eveneens staat de naam 'Klink' nog bovenaan in de kaart geschreven (perceel). Beide items zijn met een rode pijl aangegeven. De kaart heeft de volgende omschrijving: Hoorn 1858 auteur: C.L. Walter, Nat. archief. (Met dank aan Gerben Kazimier, Schellinkhout. Zie ook: www.geschiedenisschellinkhout.nl)

Uitsnede van een kaart van 1858 met mogelijk het pand 'de Klinke' en de 'Klinkesloot' (zie rode pijlen)
(C.L. Walter, Nationaal Archief)
Hetzelfde gebied op de minuutplan van 1835: perceelnummer 42. Het huidige beeld (Google Earth)

In 2018 tipte Gerben Kazimier nog een wetenswaardigheid, namelijk een protocol van een erfleen van de 'Clincke' uit 1553. Hiervan bestaat een transcriptie die in 1911 is gepubliceerde in de 'Navorscher' (Lit. 205, H.C. Schouten). Deze transcripitie is hieronder weergegeven.

II. Uit het protocol van Hermanus Contractus, secretaris en notaris te Hoorn, loopend 2 Aug. 1552 — 5 Febr. 1558
(Rijksarchief in Noord-Holland).

I. Zinnebeeldige handelwijze bij de aanvaarding van een onversterfelijk erfleen in Noord-Holland, 8 Jan. 1553.
Boven 't stuk : XIJ Indictie.
Links boven: Sonck.
possessionis vendicatio (lees : vindicatio).

Op huyden, den VIIJ dach January, anno XVC drie ende vijftich, stilo curie Hollandie, nae noen te twee uren, den xij Indictie, Pausdooms ende Keyserycke als voren, so heeft Willem Anthoniszn. Sonck, poorter tot Alcmair, in kennisse van mij notarys ende getugen ondergeschreven, als doutste soon van wylen mr. Anthonis Sonck, mitsgaders uut crachte van zeeckere verleeninge, bij de keizerlijke majesteit als Grave van Hollandt hem gedain, aengevaert, zo by seijde, ende aenvaert midts desen, den possessio ende eygendoom van zeeckere percheele leen goets, wesende ontrent vijf morgen ende een hondert met een huys dair op, ende is genaimpt de Clincke, gelegen tot Scellinckhout, mette profijten ende nutscappen dairtoe staende, den zelven possessie ooc bij manuale operatie thonende ende aenvaerdende, te weeten snoeijende zeeckere vliereboom, met een bijle den aerde uuthoudende, die gevroren was, ende, den voorwandt van den huyse eensdeels apterende, protestede dat hij Elinc, zynen zwager, part noch deel in kende. Aldus gedain ten dage als voren upten Clincke, in presentie ende kennisse van mij, notarijs ondergeschreven, midtsgaders Baert Pieterszn. ende Jan Pietersz., gebroeders van Scellinckhout, als getugen dair toe geroepen ende gebeden. Ende versocht hier of gemaict ende hem gelevert te worden een ofte meerder instrumenten in behoorlicke forme.
H. CONTRACTUS


(Opm.Schouten)
Ook in eene acte van 5 Juli 1553, te lang om te copieeren, wordt van dit leen, onversterfelijk erfleen genoemd , melding gemaakt, en wel wegens kwestie met Sonck's familielid, den schout van Amsterdam Willem Dircxzn., die toen met dit goed beleend was. Mr. Anthonie Sonck was schout te Hoorn. Zijne dr. Reijmburch was gehuwd met Eeling Vrericxzn. (bovenbedoeld). Beiderzijds moest men de erfenis deelen van Anna Clais Willemsdr., waarover de Groote Raad van Mechelen uitspraak had gedaan op 5 Juli 1553.
Tot die erfenis behoorde ook de Clincke.

'De Steenen Kamer' van Schellinkhout

'De Steenen Kamer' op een, wat oudere, prentbriefkaart.
(Met vriendelijke permissie uit de collectie van G. Kazimier, webmaster van: De Geschiedenis van Schellinkhout)
De Steenen Kamer in 2007.
(Foto: Ben Dijkhuis)

Dit steenhuis staat in Schellinkhout aan Dorpsweg 61. Het is mogelijk rond 1400 gebouwd en diende voor de huisvesting van gezagsdragers, waaronder de belastinginners die de landhuur van de graaf opeisten.

In een gerechtelijk onderzoek (enquête) in 1592, wordt op verzoek van de Gecommitteerde Raden een getuige gehoord: "..Pieter Jansz. Steenhuys te Scellinckhout, oud zijnde 82 jaar..".
Het is aannemelijk dat deze Pieter Jansz. Steenhuys bewoner van 'de Steenen Kamer' was. In de enquête maakt Pieter melding van het buitendijks land bij Schellinkhout en Wijdenes, alsmede het feit dat deze door de zee verdolven werd.

Omtrent 'de Steenen Kamer' bestaat een tweetal legenden. Zo zou vanuit dit huis een onderaardse gang naar het verdwenen kasteel van Wijdenes hebben gelopen. Dit ligt echter niet voor de hand, als men bedenkt dat de geofysische bodemgesteldheid, het niet mogelijk maakt om zo'n tunnel te graven. Zowel 'de Steenen Kamer' als het kasteel van Wijdenes stonden beide op hoger gelegen stevige zandbodem (zgn. kreekrug). Daartussen bevond zich een zachte, drassige veenbodem. De andere legende verhaalt, dat een legendarische kaperkapitein, met de bijnaam 'Rapier' in de Steenen Kamer zou hebben gewoond.

Op een kaart uit 1603 van Gerrit Dircksz. Langedijk, waarop de zaadlanden van Schellinkhout staan opgetekend, treffen we eveneens 'de Steenen Kamer' aan, die hier als een L-vormige boerenhoeve is aangeduid.

Een uitsnede van de 'Zaadlanden' uit 1603 van Gerrit Dirckz. Langedijk, samen met een overgetekende vergrootte uitsnede. Hierop is 'de Steenen Kamer' in de vorm van een L-vormige boerenhoeve te zien.
(Afbeelding ter beschikkinbg gesteld door Gerben Kazimier, webmaster van: De Geschiedenis van Schellinkhout).

Nu volgen enkele passages, die rond het einde van de 18e/begin 19e eeuw zijn gepubliceerd. Deze handelen over de Steenen Kamer, waarin een drietal opmerkelijke zaken aan het licht komt:

  1. er is sprake van een hoog gebouw;
  2. het heeft een hoge ouderdom;
  3. het gebouw heeft, van stenen opgemetselde, dikke muren;
  4. en is voorzien van grote overwelfde kelders.

Uit: G.v.d.Jagt; Het Vaderland; Amsterdam; 1791; p. 328
Uit: J.Kok; Vaderlandsch Woordenboek, deel 26; Amsterdam; 1792
Uit: A.J. van der Aa; Aardrijkskundig Woordenboek, deel 10; Gorinchem; 1847.

Het is niet voldoende om de kwalificatie 'hoog' te betrekken op het feit, dat het huis op een hoog deel van de zandrug van Schellinkhout was gebouwd. Gezien de expliciete omschrijving, verwacht men inderdaad, dat hier werkelijk sprake is van een bouwwerk met een aanzienlijke hoogte. De melding van dikke opgemetselde muren, is onmiskenbaar in verband te brengen met een verdedigbare functie van het bouwwerk. Het is vreemd, dat we niets hiervan kunnen herkennen op de, 200 jaar oudere kaart van Gerrit Dirckz. Langedijk, waarbij men zich dient af te vragen, in hoeverre de nauwkeurigheid van de intekeningenm te wensen overlaat.

De uitvergrootte afbeeling, die hieronder is weergegeven, geeft twee situaties weer, n.l. een luchtfoto van de huidige situatie en de situatie, die is ingetekend op de kadastrale minuut uit 1824. (Door op de afbeelding te klikken, krijgt u een vergroting).

Rechtsboven: de Steenen Kamer thans, op een afbeelding van Google Earth. Links: de situatie van de Steenen Kamer op een detail van de kadestrale minuut Schellinkhout, A1 1824.
Nr. 111 is de Steenen Kamer van Jan Schagen.
Klik hier of op de afbeelding voor een vergroting.

Deze plattegrond van het minuutplan valt (nog) slecht te passen in het kaartje van Langedijck uit 1603. Er is blijkbaar veel veranderd tussen 1603 en 1826. Wel is het te zien dat het huis uit 1603 uit twee voor-huizen bestaat. Doch, er is enige reserve op zijn plaats bij het interpreteren van de kaart uit 1603. De kaart is immers primair bedoeld om de zaadlanden (akkerbouw) in Schellinkhout aan te geven. De verhalen van Kok en v/d Aa slaan, ongetwijfeld op de situatie zoals we die op de minuutplan zien, ze komen namelijk uit de zelfde tijd.

Het huidige huis heeft geen dikke muren en verwelfde kelders, hetgeen tot de eenvoudige conclusie leidt, dat de Steenen Kamer het gebouw is geweest dat we (op de kaart van 1826) ten zuiden aan het huidige woonhuis zien. De Steenen Kamer bestaat dus eigenlijk niet meer, slechts het rudimentaire zijgebouwtje resteert. Het is een aantrekkelijke gedachte, dat het zware gebouw is gesloopt ten tijde van het bouwen van de schuur, die thans achter het huis staat. De gebroken-kapconstructie van de schuur wijst mogelijk naar ca. 1920. Wellicht bevinden de dikke fundamenten zich, ten zuiden van het huidige woonhuis, nog in de grond.
Het is niet ondenkbaar dat het woonhuis, zoals we dat nu zien, niet bijzonder oud is. Het toont wel erg nostalgisch, vanwege de twee 'gothische' raampjes, maar echt heel archaïsch ziet het er verder niet uit. In haar huidige verschijning lijkt het huis niet ouder is dan zo'n 150-200 jaar. De huidige Steenen Kamer is tussen 1985 en 1987 gerestaureerd door aannemer Vertelman uit Berkhout. Er zijn toen geen restanten (meer?) gevonden van funderingen, kelders of gewelven (naar mededeling van Gerben Kazimir uit Schellinkhout, met dank hiervoor). In ieder geval heeft men bij de verbouwing enkele elementen zoals de gothische venstertjes behouden.

Gezien beschrijving van een hoog gebouw met hoge ouderdom, de dikke gemetselde muren en de hiervan afgeleide verdedigbare functie, zou men in dit verband een vergelijking kunnen maken met het torenachtige gebouw, de Schierstins in het Friese Veenwouden.

De stins van Opmeer/Hoogwoud

In 1679 werd burgemeester "Symon Baertz Steenhuys aen de Wysent" genoemd. Betreffende dit steenhuis, schreef Claes Barents in zijn kroniek over West-Friesland het volgende over een landmeting:
"..Anno 1563 meting te beginnen bij westen Almerdorper toren, omtrent daer Medemblicker weel plag te zijn, streckende tot op een voet na aen de uyterste deurstyl vant Steenenhuys en aen de Wysent toe..".

De handtekening van Symon Baertsz (Barentsz) Steenhuys, burgemeester van Spanbroek. Deze handtekening stond onder een akte in het Notarieel Archief van Spanbroek uit 1671.
(West-Fries Archief/Bernd Ooijevaar)
In een notarieel uittreksel uit 1680-1689 werd gemeld dat:
"..de Hr. Jakob Teunisz Hoochwoudt gekogt een stuk land bovengouw bekent d'Kamer ten noorden.."..
In het oud noteriaal archief van Abbekerk vinden we het steenhuis 'onder hoogtwout' vermeldt:
NA 137, nr. 23, d.d. 25-7-1741.
Pieter Jansz. Wiers, in den jare 1736, ende Jan Jansz. Wiers, in den jaren 1739 beijde te Abbekerk overleden.
Wiens erfgenamen ab intestato sijn:
Cornelis Jansz. Wiers, woonende te Abbekerk,
Abram Jansz. Wiers, woonende tot hensbroek, beijde heele broeders van de gen. overledenen,
ende Aris Claesz. Wiers, woonende op d'stins, onder hoogtwout,
Dirck Claesz. Wiers woonende te hauwert ende Trijn Claes (nu overleden), halve broeders kinderen van de bovengen. Pieter ende Jan Wiers.
Trijn Claes was getrouwd met Tade Spanjaart. Hun minderjarige dochter: Lijsbeth Tades.

(Bron: http://home.hetnet.nl/~hasibu/genealogie/wiers.htm - het geslacht Wiers, dode link), (Lit. 95)

De Schoutplaats van Wognum

De Schou(t)(s)plaats lag (gezien de kadastrale situatie van vóór 1926) ten zuiden van de kom van Wognum, pal ten noorden aan het Leekermeer, zoals blijkt uit diverse beschrijvingen van leengoederen die hierop betrekking hebben. Onderstaande 17e eeuwse kaartfragment toont een tweetal huizen op die plaats.

Fragment van een kaart, welke is toegeschreven van Johannes Dou (1655). Ten noorden van het droogelegde Leekermeer ('Bedijckte Leeck'), bevinden zich twee huizen op de positie van de Schoutplaats.

De typologische benaming 'zaalhuis' vinden we terug in een aantal persoonsnamen in diverse leentransporten, die mogelijk verband houden met de Schoutplaats in Wognum: Nicolaas Zaal (1393, 1414, 1424, 1414), zijn zoon Nicolaas (1430) en Willem Zaal Nicolaasz. (1440). Bijvoorbeeld: (Lit. 72a) en (Lit. 72e)

Steenhuis in Hoorn

Een leenroer, waaronder een steenhuis in Hoorn, is volgens de LRK van Friesland (leen- en registerkamer) als volgt omschreven (Lit. 72a).

Zijn stenen huis en erf in Hoorn bij het Rode steen, strekkend van de straat achter tot Pieter Maartensz., oost: Jan Nikolaasz. met huis en erf, west: Dirk Jacobsz. met huis en erf.

De volgende leentransporten (overdrachten van leen) hebben op dit leengoed betrekking:
22-11-1455: Dirk Gerardsz., burger van Hoorn, bij opdracht uit eigen, LRK 116c Friesl., fol. 7v-8;
24-4-1464: Katharina, dochter van Dirk Gerardsz., bij dode van haar vader en Jan Nikolaasz., haar man, is buitenslands, LRK 117c Friesl., fol. 1;
14-8-1464: Lijftocht van Jan Nikolaasz. op de mindere helft, LRK 117c Friesl., fol. 2v-3;
1-11-1473: Katharina, dochter van Dirk Gerardsz., krijgt ten eigen, omdat het huis zeer vervallen is in ruil voor nr. 52 (52 is een kamp land van 700 roeden in de 'Westeg' (1567 'de Bruecken'), ten zuiden van de stad Medemblik), LRK 118c Friesl., fol. 2v-3;

Enige intekeningen in een huidige plattegrond van Hoorn. Het deel dat rood is gearceerd was positie van het betreffende huis en erf van Dirk Gerardsz.
(Intekening: Bernd Ooijevaar)

Stinsen in de provincie Friesland

Stins (meervoud: stinsen) is een samentrekking in het Fries van stin (steen) en huis, letterlijk betekent dit dus steenhuis, waarmee eveneens een versterkte woning wordt aangegeven. Het begrip stins heeft in dit verband een uitgebreidere betekenis. In Friesland wordt een voormalige burcht of een versterkte landhuis, eveneens stins genoemd, waarbij veel de naam state (meervoud: states) dragen.

Tekening van J. Stellingwerf, 1724. De Schierstins in Veenwouden.
(Afbeelding gevonden op de website van De Schierstins)
De Schierstins in tegenwoordige staat.
(Foto: Bernd Ooijevaar)

Aanvankelijk, d.w.z. in de middeleeuwen was de stins de stenen verdedigings- of toevluchtstoren, waar voorname families hun toevlucht zochten bij naderend gevaar. In deze hoedanigheid, is de enig overgebleven woontoren-stins, de 'Skierstins' of 'Schierstins' (ca. 1300), als overblijfsel van het klooster Klaarkamp in Veenwouden.

De states waren het bezit van adellijken, gezagsdragers of grootgrondbezitters. Na verloop van tijd werden de gebouwen te duur om te onderhouden, zodat de meeste in de negentiende eeuw zijn afgebroken afgebroken. Enkele, waaronder de 'Schierschins' worden nog als museum gebruikt.
(Eigen website: De Schierstins)

Stinsen komen eveneens voor in Oost-Friesland (Duitsland). In de provincie Groningen zijn de steenhuizen ook bekend, daarnaast worden de versterkte landhuizen (vergelijk 'states') daar aangeduid met borgen. Bij stinsen en borgen liggen vaak fraaie kruidentuinen (stinsetuinen).

Samenvatting van definities

(WF = West-Friesland, F = provincie Friesland, G = provincie Groningen A = algemeen)
  1. Blokhuis (A): Is altijd een militair steunpunt als onderdeel van grotere militaire objecten/terreinen.
  2. Steenhuis (A): woning met weerbaar karakter (boerenwoning tot woning voor gezagsdragers)
  3. Stenen kamer (A): woning met weerbaar karakter (boerenwoning tot woning voor gezagsdragers)
  4. Stins (WF): versterkte woning met weerbaar karakter (vergelijk steenhuis) (boerenwoning tot woning voor gezagsdragers)
  5. Stins (F): (voormalige) burcht (kasteel) of landhuis
  6. Stins (F, middeleeuwen, ca. 1300): Verdedigbare woon- cq. vluchttoren, behorend bij state, groep huizen of klooster.
    (info uit: Grote Oosthoek Encyclopedie en www.schierstins.nl/?historie/ )
  7. State (F): Benaming van stinsen (F)
  8. Borg (G): (voormalige) burcht (kasteel) of landhuis. Vergelijkbaar met stins (F)
  9. Leenroerige huizen (A): Beleende huizen.

Geraadpleegde bronnen en literatuur:
(Lit. 34, J. de Vries)
(Lit. 72a, J.C. Kort, p. 662, 741, 742, 753)
(Lit. 72e, J.C. Kort, p. 405)
(Lit. 95, P. Schuurman, p. 120, 121)
(Lit. 96, Suyder-Cogge, p. inleiding)
(Lit. 103, R. Meischke, et al., p.13)
(Lit. 104, R.H. Kristelijn, p. 114-123)
(Lit. 106, C. Hoek, J.C. Kort, p. 106)
(Lit. 205, H.C. Schouten), p. 323, 324)


www:
-Wikipedia (nl) - Steenhuis (Groningen/Friesland)
-Wikipedia (nl) - Borg (Groningen)
-Lijst van Borgen en buitenplaatsen in Groningen
-Wikipedia (nl) - Stins (met lijst)
-De Schierstins
-K. Braaksma; Stinsen in Friesland; 2005-2007
-G. Kazimier; De Geschiedenis van Schellinkhout, tijdlijn 1551-1600. De Geschiedenis van Schellinkhout, tijdlijn 1601-1650
-Gemeente Atlas van Nederland: Schellinkhout, 1865-1870 van Jacob Kuyper
Kadastrale minuut ca. 1835: voorheen de voormalige website 'www.watwaswaar.nl of 'www.woonomgeving.nl', nu te vinden op de website van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.


[Home]