Middeleeuwse dwangburchten van West-Friesland en Alkmaar
[Home][Kaart][Introductie][English ][Burchten/kastelen chronologie][Overige objecten][Artikelen][Pre-Hollandse periode][Gegevens- en bronnen]

[Terug naar de inhoud van de introductie]]   [Terug naar artikelen]   [Home]

Rebellie, bloed en bakstenen. v. 2.0

(Floris V en zijn strijd tegen de West-Friezen)

Door Ben Dijkhuis

Dit artikel, nu in iets gewijzigde vorm, was reeds eerder gepubliceerd in het tijdschrift:
Historisch West-Friesland, nummer 6; 2004/2005; Uitgeverij Peter Sasburg, Midwoud; pag. 13-16
[Lit. 66]

Afbeelding van de ruiterzegel van Floris V met het wapen van het Holland: S'FLORENCII:COMITIS:HOLLANDIE:*. De betreffende zegel hangt aan een oorkonde van 13 oktober 1285.
Op 27 juni 1296 werd Floris V, graaf van Holland en Zeeland, door een groep samenzweerders op brute wijze vermoord. Bij zijn dood liet hij in West-Friesland, behalve wegen, dijken en bruggen, vijf indrukwekkende dwangburchten na. Het kasteel van Medemblik (het huidige 'kasteel Radboud') is nog het enige restant daarvan, dat nu nog overeind staat.

Floris werd geboren te Leiden in 1254, als zoon van Willem II en Elisabeth van Brunswijk. Floris was bijna twee jaar oud toen zijn vader stierf, zodat de voogdij en het regentschap werden waargenomen door naaste familieleden. Bij vredesverdrag met Vlaanderen in 1256 werd bepaald dat Floris zou huwen met Beatrijs, de dochter van graaf Gwijde van Vlaanderen. Uit dit huwelijk, dat mogelijk in 1268 of 1269 was voltrokken, werden negen kinderen geboren, waarvan er zeven jong stierven. Daarnaast had Floris minstens vijf onwettige nakomelingen.
Waarschijnlijk begon Floris V reeds als 12-jarige zelfstandig te regeren, waarbij hij zich al snel ontpopte als een intelligente en charismatische persoonlijkheid. Eigenschappen die goed van pas kwamen bij de lastige politieke verwikkelingen, waarmee Floris werd geconfronteerd.

Boerenvrijstaat
Direct aan het begin van zijn regeerperiode, zwoer Floris V om de opstandige West-Friezen onder Hollands gezag te plaatsen. Niet alleen vanwege het feit, dat dit volk al lange tijd bij zijn voorvaderen een doorn in het oog was, maar vooral om het lot van zijn vader, Willem II, te wreken. Graaf Willem II had, tijdens zijn regeerperiode (1239-1256), het gezag over alle gewesten van de Noordelijke Nederlanden, uitgezonderd West-Friesland. De West-Friezen echter, waren geenszins van plan om hun 'boerenvrijstaat', met eigen bestuur en ingewortelde gewoonten, zondermeer aan een vreemde macht over te dragen.
In 1247 werd Willem II tot vorst (Rooms-koning) van het Heilige Roomse Rijk (het middeleeuwse rijk in centraal Europa, dat aan het Duitse keizerschap was gelieerd) gekozen, en had ambities om zich door de paus tot keizer te laten kronen. West-Friesland was voor hem een luis in de pels en kon de onwilligheid van het weerbarstige volk niet verkroppen. Daarom besloot hij om voorgoed korte metten te maken met de opstandelingen. Eén van de maatregelen ter voorbereiding hiervan, was de bouw van een aantal burchten, waaronder de Torenburg bij Alkmaar. Alle pogingen, om vanuit Alkmaar de West-Friezen aan te vallen, waaronder een offensief in 1255, draaiden echter op een mislukking uit. Het noodlot sloeg bovendien ongenadig toe, nadat Willem II in januari 1256 met een klein verkenningsleger over de bevroren watervlakten van West-Friesland trok. Geïsoleerd van zijn manschappen op het Berkmeer, zakte hij met paard en al door het ijs. Een groep West-Friese boeren namen hem, vanuit een hinderlaag, te grazen en sloegen hem dood. De daders schrokken echter hevig, nadat ze zagen wié ze hadden vermoord. In paniek namen ze het lichaam mee en begroeven het op een geheime plaats in Hoogwoud.


Michiel Vosmeer: (1578) Portret van Floris V.
Uit: Principes Hollandiae et Zelandiae, Domini Frisiae. Cum genuinis ipsorum iconibus.
(Mannheimer texte online: MATEO, Mannheim.)
Graaf Willem II zakt door het ijs bij Hoogwoud en wordt daarna vermoord.
Graaf Willem II zakt door het ijs bij Hoogwoud en wordt daarna door West-Friezen vermoord.
Uit: 'Vaderlandsche Historische Platen voor School en Huisgezin' van H. Altmann en H.J. Eichmann; Leiden: P.J. Trap, 1855

Floris start een offensief
In 1272 begon Floris V met de voorbereidingen voor een grootscheepse aanval, waarbij hij, evenals zijn voorvaderen, Alkmaar als uitvalsbasis liet dienen. Om een strategisch gunstige positie in te kunnen nemen, liet hij een dam in de Rekere1 en een dijk over het drassige gebied tussen Alkmaar en Oudorp aanleggen. Deze nieuwe verbinding, vormde een nieuwe uitvalsweg tussen Kennemerland en West-Friesland. Het restant van deze dijk, de Munnikenweg bestaat nog steeds. De werkzaamheden waren natuurlijk niet naar de zin van de West-Friezen. Nog in hetzelfde jaar deden zij een poging om de aanleg van de dijk te saboteren, die werd beantwoord door acties van Hollandse troepen. Ondanks grote verliezen aan beide zijden, draaide dit voor Floris V uit op een mislukking en leidde uiteindelijk tot een totale rebellie tegen de Hollanders, waarbij ook de Kennemers en Waterlanders betrokken waren. Uiteindelijk duurde het zeker nog tien jaar, voordat Floris een nieuwe poging kon ondernemen om de West-Friezen te onderwerpen. Dit keer echter met meer succes………!

Bestuur en rechtspraak
West-Friesland was bestuurlijk opgedeeld in vier 'ambachten':
Drechtingerambacht, Houtwouderambacht (later werd dit: Vier Noorder Koggen), Niedorperambacht en Geestmannerambacht. Resp. het zuidoosten, noordoosten, noorden en westen. Er was een traditionele rechtspraak uit de tijd dat delen van Friesland nog niet door de Zuiderzee waren gescheiden. De 'Lex Frisionum' (zie ook Kees Nieuwenhuizen's: Lex Frisionum) was een wetboek, die Karel de Grote in 802 uit Friese rechtsregels liet samenstellen. De handhaving van recht en orde was daarbij een zaak voor de dorpsgemeenschappen.

Niet te lang van huis
Landbouw was de belangrijkste bron van bestaan op het platteland, waarbij Medemblik, vanwege de gunstige ligging, was uitgegroeid tot het handelscentrum voor de regio. Als men over 'opstandige boeren' spreekt, zal snel gedacht worden aan ongeorganiseerde lieden, bewapend met hooivorken, knuppels en stokken. Niets is minder waar, het West-Friese krijgsvolk had een goed georganiseerd leger en was bovendien uitstekend bewapend.
Het agrarische leven werd bepaald door de grillen van het zeeklimaat. Boeren met vetweiderijen konden moeilijk hun veestapel voor langere tijd in de steek laten. Tijdens de zomermaanden moest er gehooid en geoogst worden, in het najaar geslacht en in de winter gevoederd en stallen uitgemest. Tussen september en maart, had men de meeste tijd voor krijgshandelingen.
Oude Friese rechtsbronnen spreken van dienstplicht voor iedere man vanaf twaalf jaar, die in de "landwer dyne moest". Als de mannen van huis waren, konden de vrouwen bepaalde taken overnemen, zoals hooien, mest rijden, schapen scheren, ploegen etc.
In het Oude Schoutenrecht (±1100) werd bepaald dat boeren dienstplichtig waren, met de verzekering dat zij nooit langer dan een half etmaal van huis hoefden te zijn. Weliswaar heerste er een bepaalde mentaliteit bij de Westfries:

"Maer teghen nacht ghingen si scaven die Vriesen weder te haeren wiven: want haer sede is niet dat bliven bi nachte, selden of nemmermere, van haren huse"2,

met andere woorden: na de aanval wilde de Westfries niet te lang van zijn vrouw weg zijn! Om die reden braken ze in 1133 abrupt een plundertocht af.

Een verrassende strategie
De West-Friese krijgsmacht was anders georganiseerd dan die van de Hollanders. Er bestond geen adel, zodat de vrije boeren elkaars gelijken waren. De legerleiding bestond uit oudsten en aanvoerders, lieden van het 'gewone volk' met krijgservaring. Er zijn aanwijzingen dat de legermacht, niet groter was dan ten hoogste 3500-4000 krijgslieden, waarbij een evenredig deel aan manschappen uit de vier ambachten werd aangewezen. Het slecht toegankelijke, waterrijke gebied van West-Friesland was voor zo'n kleine krijgsmacht uitermate geschikt om een guerrilla-oorlog te voeren.
Het duurde tot in de zomer van 1282 dat Floris een nieuwe tactiek beproefde om de West-Friezen aan te vallen. Dit keer koos hij voor een verrassende strategie, vooral omdat het gekozen moment, vanwege de oogsttijd, slecht voor het boerenvolk uitkwam.
Het Hollandse leger landde met een vloot aan de kust bij Wijdenes en Schellinkhout, waarna er bloedige gevechten plaatsvonden. Volgens Melis Stoke, de 'Clerc' van de graaf, sneuvelden er 1200 West-Friezen. Floris en zijn leger stootten vervolgens door naar Hoogwoud. Stoke verhaalt dat een oude man, in ruil voor zijn leven, de plaats van het graf van Floris' vader aanwees: meters diep achter een haardplaats van een woning. Het gebeente werd opgegraven, gewassen en in een nieuwe kist meegenomen, waarna het uiteindelijk in de abdijkerk van Middelburg werd bijgezet. Hoogwoud werd vervolgens door de grafelijke troepen platgebrand. Na deze grote overwinning, had Floris V de opdracht gegeven tot de bouw van vijf dwangburchten om het opstandige volk onder de duim te houden3

Verklaring van de aanduiding van de kastelen:
E Slot Egmond a/d Hoef
M Middelburg
ME Kasteel te Medemblik ('Radboud')
N Nieuwburg
NU Huis te Nuwendoorn
T Torenburg
W Huis te Wijdenes
Eind 13e eeuw was West-Friesland bestuurlijk opgedeeld in vier 'ambachten'; resp. Drechtingerambacht (Drechterland), Houtwouderambacht (Hoogwouderambacht), Niedorperambacht en Geestmannerambacht (Geestmerambacht). Iedere ambacht was weer onderverdeeld in koggen. Een kogge was een gebied van minimaal vier dorpen, die ondermeer samenwerkten in waterbeheersing en dijkaanleg.
(Tekening: Ben Dijkhuis)

Een stenenverslindende operatie
Het vervaardigen en het bakken van stenen (1470).
(Österreichische Nationalbibliothek, Wenen. Cod 2,771 fol 49 v0). Bewerking: auteur
De bouw van een kasteel met mortelmakers, steenhouwers, metselaars, steigers (15e eeuw).
(Wenen, Österreichische Nationalbibliothek, hs 2533, fol.12. Bewerking: auteur
)
De bouw van de eerste twee dwangburchten vond plaats in Wijdenes en Medemblik, waardoor de aanvoer van goederen en troepen in oostelijk West-Friesland werd veilig gesteld. Bovendien lag het Medemblikker slot zeer strategisch om controle te houden op de belangrijke verzetshaarden Winkel, Niedorp en Hoogwoud.
Ter bewaking van een dam in de Rekere, werd aan de noordelijke monding van deze waterloop (bij Eenigenburg/Warmenhuizen), kasteel Nuwendoorn gebouwd.
Onder de rook van Alkmaar aan weerzijden van de dijk, die tegenwoordig de Munnikenweg heet, werden de Midddelburg en de Nieuwburg. Samen met de Torenburg, die eerder door Willem II was gebouwd, stonden deze kastelen als een trits die de toegangsweg tussen Kennemerland en West-Friesland, bewaakte.
De burchten moesten weerbaar zijn, zodat sterk en onbrandbaar bouwmateriaal een vereiste was. Daarom werden bakstenen gebruikt, zogenaamde kloostermoppen. De vervaardiging hiervan was reeds aan het einde van de 12e eeuw in de Hollandse kuststreken tot ontwikkeling gekomen. De burchtenbouw moet een stenenverslindende operatie zijn geweest. Uit Friese kloosterkronieken is bekend dat Floris in 1285, bakstenen vanuit de overkant van de Zuiderzee liet komen.

Een leger van werklieden
Om een kasteel ter grootte van een dwangburcht te bouwen, waren er honderden arbeiders nodig. Naast kundige bouwmeesters en opzichters, werd er een leger van werklieden ingezet: smeden, timmerlieden, mortelmakers, (fijn)metselaars, steenhakkers en gravers.
De vraag rijst snel, hoe Floris zo'n grote schare aan arbeiders bij elkaar bracht om zo'n gigantische klus op korte termijn te klaren. Het was niet ongewoon dat de bouw van een kasteel tientallen jaren kon duren, terwijl het vaststaat dat Floris zijn kastelen tussen 1282 en 1287 liet neerzetten. Er bestaan oorkonden, waaruit blijkt dat Floris huislieden4 wierf uit dorpen. Er werd vrijstelling van belastingplicht verleend in ruil voor diensten, waarschijnlijk ook voor de burchtenbouw. Ondanks dat men veel weet over het bouwtechnisch onderhoud van de dwangburchten tijdens de 14de en 15de eeuw, is over de bouw zelf, weinig bekend.

De arbeiders, die betrokken waren bij de burchtenbouw van de graaf, stonden regelmatig bloot aan gevaar. Zo verliep de bouw van het slot van Wijdenes niet gemakkelijk. Tijdens de werkzaamheden vonden regelmatig aanvallen plaats door West-Friezen, die de burchtenbouw wilden verhinderen. Daarom moest het leger van Floris voortdurend bij de bouwactiviteiten aanwezig zijn om aanvallen af te slaan.
De bouw van het kasteel van Medemblik ondervond minder moeilijkheden, omdat dit deel van het Houtwouderambacht zich niet met de strijd bemoeide. Toch hield het grafelijk leger een oogje in het zeil.

Slag bij Vronen
Bestorming van een kasteel
Bestorming van een kasteel
Dat er toch onvrede was, blijkt uit het feit dat, vrijwel direct na de moord op Floris V, de West-Friezen, in 1296, weer in opstand kwamen. De overwinning op de West-Friezen was nog niet compleet. Volledige onderwerping vond pas plaats nadat overstromingen in 1287/88 de opstandelingen lamlegde. De bevolking raakte door het water geïsoleerd en tot overgave gedwongen. Op 21 maart 1289 sloot Floris V met de vier ambachten een vredesverdrag, zodat het gehele gebied onder Hollands bestuur kwam te staan. Floris V werd naast 'graaf' van Holland ook 'heer' van de heerlijkheid West-Friesland. De oude Friese rechtspraak werd vervangen en op Hollandse leest geschoeid. Vrij kort daarna, op 25 maart, werd door Floris aan Medemblik stadsrechten verleend. Er werden wegen, bruggen en dijken aangelegd, zodat verplaatsing van troepen en goederen gemakkelijker werd. Aan de slechte toegankelijkheid van West-Friesland kwam een einde. De verbeterde infrastructuur was natuurlijk ook in het voordeel van de boeren. Door aanleg en onderhoud van de dijken kwam er meer land bij, dat geschikt was om gewassen op te laten groeien.

Bisschop Willem van Mechelen van Utrecht, zag na de dood van Floris, zijn kans schoon om de monding van de Vecht te heroveren, die Floris V hem ooit had afgenomen. Hij liet het Muiderslot belegeren. Na deze succesvolle actie riep de bisschop de hulp van de West-Friezen in. Die hadden er wel oren naar en gingen over tot het belegeren van de gehate dwangburchten. Het slot van Wijdenes werd vrijwel met de grond gelijk gemaakt5. Rond het kasteel van Medemblik vond er een beleg plaats. In het westen, werd de Nuwendoorn verwoest, terwijl het nog niet was afgebouwd. Begin 1297 werd het kasteel in Medemblik ontzet door het grafelijke leger onder leiding van de neef van Floris V, Jan van Avesnes6. In hetzelfde jaar speelden de burchten Midddelburg en Nieuwburg een belangrijke rol tijdens de Slag bij Vronen. Met dit bloedige strijdtoneel, dat het leven kostte aan 3000 krijgslieden, werd de definitieve overwinning op de weerbarstige West-Friezen ingeluid.

Ben Dijkhuis

Voetnoten:
1. De Rekere was een noord-zuid waterloop, die de Zijpe en het Voormeer bij Alkmaar met elkaar verbond.

2.'Maar tegen de nacht trokken de Friezen zich haastig terug naar hun vrouwen, want zij hebben de gewoonte om 's nachts zelden of nooit van huis weg te blijven'.

3.Johannes de Beke maakte in de Croniken van den Stichte van Utrecht ende van Hollant, eveneens melding van de bouw van de dwangburchten. Het kasteel van Wijdenes zou gebouwd zijn in 1282 en de bouw van dwangburchten van Medemblik, de Nieuwburg, de Middelburg en het Huis te Nuwendoorn (de laatste aangeduid met 'Eenigenburgh'), zou pas hebben plaats gevonden ná de grote overstroming van 14 december 1287 (Lit. 88):

"...(145)In den jaer ons Heren m cc lxxxii doe tymmerde grave Florens een casteel tot Widenes ende quam tot Hoechoutwoud tieghen die Vriesen stoutelike, daer doot bleven in dien stride vic Vriesen, daer hi enen onvermoeden zeghe wan. In dienselven stride wart een oud man te live ghehouden, die des conincs graf melde. Ende grave Florens groef op sijns vader ghebeente ende
(150) voer daermede tot Utrecht, daer men dede des conincs uutfaert, ende als dat ghedaen was, voer hi vandaen in Walcheren harde costelike ende brochte des coninx ghebeente int cloester te Middelborch daer eerlike te begraven.
In den jaer ons Heren m cc lxxxvii opten xiiii. dach der maent van december
(155) van groten storm van winde quam een groot water, daer in verdrencten vele menschen ende beesten, ende was een alte jamerlic mesval. Doe quam Dideric van Brederode bi goetduncken des grave Florens, versamende vele scepe ende royde in Vrieslant ende verghiselde al tlant, want niemant den anderen te helpe comen en mochte overmids den watre, ende wan also dat
(160) alinghe lant sonder stride. Ende alse die watre weder in die zee ghevloyet waren, dede grave Florens tymmeren iiii starke castele in Vrieslant, alse Medembliec, Eningheborch
[Nuwendoorn], Middelborch ende Nyweborch, daer hi des onghetoemden volcs ingheborene onhoorsamheit mede temmen mochte......"


4.Huislieden of landlieden: een stand van vrije boeren.

5.Gelezen door Bernd Ooijevaar:
In (Lit. 63) staat het volgende:

"..Vanaf omstreeks 1290 stootten Holland en Westergo voortdurend op elkaar, ........ In 1297 kwam het tot een treffen. Een deel van de Westergose adel gaf gehoor aan de oproep van bisschop Willem Berthout om Jan I te bestrijden en raakte betrokken bij de verwoesting van enkele Hollandse burchten in Westfriesland..." (!).

Blijkbaar kregen de West-Friezen hulp van de Friese adel. (als bron geeft Mol: Van Mieris I, 584; GPCV I, 130-131; Van de Bergh II, nr. 996). In dat artikel staat overigens ook dat de aan Maria gewijde proosdij van de reguliere kanunniken te Anjum ongeveer 30 hectare land te Oosterleek bezat. Dit bezit kan men pas na 1256 hebben verworven. Graaf Willem IV heeft dit bezit (en ander klooster bezit in Westfriesland) geconfisqueerd.

6.Vanaf 1299 graaf Jan II, de eerste graaf van Holland uit het Huis van Henegouwen. Hij volgde Floris' V zoon Jan I op, die slechts drie jaar graaf van Holland was.

Geraadpleegde literatuur:

(Lit. 57, E.H.P. Cordfunke, p. 102)
(Lit. 58, F.W.N. Hugenholz, p. 23-34, 45-59)
(Lit. 12, R.P. de Graaf, p. 210-249)
(Lit. 59, J. de Bruin, p. 155-157)
(Lit. 33c, J.C. Besteman, p. 30)
(Lit. 60, G.F.E. Gonggrijp, p. 4,9)
(Lit. 61, P. Noordeloos, p. 51-67)
(Lit. 7c, H. Janse, p. 165-169)
(Lit. 62, P. Steele, K. Noë-Kuiter, p.8,9)
(Lit. 63, J.A. Mol, p.95)
(Lit. 88, H. Bruch, p. 146, 147)


[Home]