Middeleeuwse dwangburchten van West-Friesland en Alkmaar |
[Home][Kaart][Introductie][English ![]() |
![]() ![]() |
[Terug naar inhoud chronologie] [Home] |
![]() | ![]() |
Twee keer een fantasievoorstelling van koning Radboud der Friezen. Links een ingekleurde gravure uit Pier Winsemius, Chronique ofte Historische geschiedenisse van Vrieslant (1662). Rechts een deel van een schilderij dat zich het voormalig stadhuis van Medemblik bevindt, van een 17de-eeuwse(?) anonieme schilder. |
Voor meer informatie over de legenden rond Radboud en Medemblik, verwijs ik naar het artikel: Sagen, legenden en mythen omtrent het Medemblikker slot.
Zelfs vóór de periode van graaf Floris V, waren er redenen genoeg voor de aanwezigheid van een versterking of versterkt huis. De gewesten van de Lage Landen behoorden destijd tot het Heilige Roomse Rijk*), zodat Medemblik daarmee kennelijk keizerlijk bezit is geweest. Er bestond een heffing van tienden, daarnaast was er een munt, een plaats waar geld werd geslagen. Dat er ook een tolhuis was, kan men opmaken dat de plaats Medemblik, reeds vroeg, belangrijk was voor het handelsverkeer.
*) Het oude 'Duitse' keizerrijk, (962-1806), dat in de Middeleeuwen grote delen van het huidige Duitsland, inclusief de Lage Landen, Frankrijk en Italië omvatte. Het was een verzameling van allerlei vorstendommen, zoals graafschappen, hertogdommen en bisdommen.
West-Friesland was aanvankeljk een onderdeel van Frisia, een gebied dat zich vanaf het tegenwoordige Vlaanderen tot het zuidwestelijke deel van Denemarken uitstrekte. Het behoorde dus niet tot het Heilige Roomse Rijk. De Friezen waren een volk, dat maatschappelijk gezien anti-feodaal was, met andere woorden er was geen vorst die over hun gebieden heerste, terwijl hun bestuursvorm geen leenstelsel kende. Er was wel grondbezit, rechtspraak en een economie. Het Hollanse gravenhuis viel wel onder het leenstelsel van het Heilige Roomse Rijk, waarvan de vorst (keizer) feitelijk de belangrijkste leenheer was. De Hollandse graaf, zoals dat voor de meerdere vorstendommen van dit rijk gold, was eigenlijk een leenman (vazal).
![]() |
Emperor Otto III (983-1002) (München, Bayerische Staatsbibliothek, Clm 4453, fol.24r) |
![]() |
Een anonieme zilveren penning of denier uit de 12de eeuw. Dit is één van de 1200 munten die in 1892 zijn gevonden in de terp Avendorp te Schagen. De munt toont een kop van een bisschop. De muntjes zijn mogelijk in West-Friesland vervaardigd, daarbij is het niet uitgesloten dat ze in Medemblik zijn geslagen.
(Den Haag, Koninklijk Penningkabinet. Foto: Kees Jansen) |
![]() |
Een denier (penning) met de beeltenis van Floris V. Links (voorzijde) staat: F. COMES OLLANDIE (Floris, Graaf van Holland). Rechts (keerzijde): MONE MEDENBLEC (munt van Medemblik). Van deze munten zijn er maar enkele gevonden. Het is niet onwaarschijnlijk dat hier sprake is van een gelegenheidsmunt, die elders is geslagen. (Tekening: Jantine Leeflang, 2000) |
Kortom, het bezit van een 'tolhuis' en een 'munt', maakt het aannemelijk dat in de 10e eeuw een versterkt huis (fortificatie, burcht of stins) reeds aanwezig was. Zowel de munt als het tolhuis, zullen zeker niet onbeschermd zijn geweest. Het is dan de vraag, waar dit gebouw heeft gestaan. Met name de plaats van een versterkt huis zou interessant zijn, omdat men daarbij natuurlijk, in de eerste plaats denkt aan een oudere burcht, op de plaats van het huidige kasteel. Helaas heeft er nooit archeologisch onderzoek van het kasteelterrein plaatsgevonden, zodat er nooit op enigerlei wijze sporen van zo'n pre-Hollandse burcht zijn aangetoond 2.
Circa 130 jaar later is de kerk van Medemblik door de bisschop van Utrecht geschonken aan het kapittel van Sint Maarten te Utrecht (1118). Dit kapittel bezat in de 9e eeuw ook al een koninklijke tiend en landbezit in Medemblik en het (daarbij gelegen?) Frieswijk.
Het Hollandse gravenhuis, beheerste al enkele eeuwen lang voor een belangrijk deel het gebied, dat voorheen West-Frisia (niet verwarren met het huidige West-Friesland) werd genoemd. Dit gebied (vanaf Vlaanderen tot het huidige West-Friesland (Westflinge) vormde daarmee het graafschap 'Holland en Zeeland'. De wens van de Hollandse graven om het gebied van het huidige West-Friesland in te nemen was groot. Het ligt voor de hand dat het verschil in economisch belang tussen het graafschap en de 'vrije West-Friezen' tot botsingen leidde en zelfs tot een vorm van oorlogsvoering. Desondanks bestaat op de hiervoor genoemde historische gronden aanwijzingen, dat zowel het bisdom van Utrecht (Sticht) als de graven van Holland in Medemblik hun invloed hadden. Vooral in de buitengebieden van West-Friesland was de vijandigheid naar de Hollanders het grootst.
In het jaar 1247 werd Willem II (*1247-†1256), de toenmalige graaf van Holland en Zeeland benoemd tot Roomskoning van het Heilige Roomse Rijk. Uiteindelijk was het de bedoeling dat hij door de paus tot keizer gekroond zou worden. Zoals gezegd, bestond er nog steeds een voortdurende strijd van het Hollandse gravenhuis tegen West-Friese opstandelingen.
Nog voordat hij door de Paus als keizer ingezegend zou worden, sneuvelde Willem tijdens een veldtocht. Dit speelde zich af in de winter van 1256. Willem vertrok met een leger vanuit Alkmaar naar het noorden, in de veronderstelling dat hij een grote overwinning op de West-Friezen zou kunnen behalen. Als het hem zou lukken, zou hij als Rooms-Koning de nodige roem verdienen. Er wordt gezegd dat hij van zijn manschappen afdwaalde, en bij Hoogwoud, op het Bennemeer, met paard en al door het ijs zakte en bloot stond aan een West-Friese hinderlaag. Hij werd ter plaatse gedood, waarna zijn lichaam onder een haardplaats van een boerderij werd begraven. Floris V, zijn zoon was destijds 1½ jaar oud en kwam onder voogdij te staan van zijn oom graaf Floris van Henegouwen (Floris de Voogd) en zijn vrouw Adeleid van Avesnes, tot hij in 1266 op 12-jarige leeftijd meerderjarig was.
![]() |
Portret van Floris V (juli 1254 - 27 juni 1296), bijgenaamd 'der keerlen god' ('god van de gewone mannen'). Door Michiel Vosmeer (1578). Uit: Principes Hollandiae et Zelandiae, Domini Frisiae. Cum genuinis ipsorum iconibus. |
Vanwege de dreiging van mogelijke West-Friese aanvallen, zoals dat tijdens de bouw van het kasteel van Wijdenes het geval was, werd tijdens de bouw van het kasteel van Medemblik, door het grafelijke leger een oogje in het zeil gehouden. Het was gelegerd op Melorde, blijkbaar een strategische plaats, niet ver van Medemblik of in de buurt van het kasteel gelegen 3. Desondanks deze maatregelen ondervond de bouw, in tegenstelling met de bouw van het kasteel in Wijdenes, nauwelijks hinder.4
Het ligt voor de hand, dat sinds de bezetting in 1282, beide kastelen, zowel die van Wijdenes als die van Medemblik, een gemeenschappelijk doel dienden, namelijk het zo snel mogelijk verkrijgen van strategische controle over het meest oostelijke deel van West-Friesland. Dat laatste wil zeggen over de regio's die bij naam bekend stonden als het Hoogwouder- en Drechtingerambacht. Het extra toezicht, zowel over zee als over het vijandelijke achterland, moet veel strategisch voordeel hebben opgeleverd.
Het zou in dit verband te verklaren zijn waarom Melis Stoke, opmerkelijk genoeg, het belang van de burcht van Medemblik met ongeveer dezelfde strekking omschreef als die van het huis te Wijdenes:
"De graue dede maken enen casteel
Te widenisse daer hi gheheel
Tlant van vrieslant mede dwinghen soude"
"dat hi maken deden na desen
te medemelc .1. casteel
Daer hi mede al gheheel
Al Westvrieslant sider dwanc.."
De bezetting was dus, vanaf 1282 feitelijk beperkt tot een bepaalde regio, hetgeen zou betekenen dat deze toestand kan worden opgevat als een zesjarige status quo tot aan 1288. Dat was het jaar dat de Hollanders met de hulp van de troepen van Dirk van Brederode, de krijgsheer van Floris V, geheel West-Friesland kon veroveren, nadat de bevolking na een stormvloed volledig was lamgeslagen (St. Luciavloed, 1287). Deze verovering werd in begin 1289 gevolgd door de overgave van de West-Friezen en daarmee een volledige Hollandse annexatie van het gebied.
Na de totale annexatie van West-Friesland in 1289 kreeg de (her)bouw van de Floris V-kastelen een afronding.5. De overige drie burchten werden vanaf Alkmaar naar het noorden neergezet: de Middelburg, de Nieuwburg bij Alkmaar/Oudorp en het huis te Nuwendoorn aan de monding van de veenrivier de Rekere. Overigens is er bewijs dat dit niet in heel korte tijd plaatsvond, alhoewel de kronieken de suggestie wekken van wel. Het kasteel de Nieuwburg werd al in een oorkonde van Roomskoning Willem II in 1254 genoemd (Lit. 213). Floris V heeft niet mogen meemaken dat de bouw van het huis te Nuwendoorn werd voltooid. Deze werd pas in 1320 in gebruik werd genomen.
Na de moord op Floris V in 1296, was Jan, de zoon van Floris V, uit Engeland teruggekomen voordat zijn huwelijk met Elizabeth, de dochter van koning Edward I van Engeland, voltrokken zou worden. Als Jan I, werd hij in naam de nieuwe graaf van Holland en Zeeland. Desondanks ontstond er een machtsvacuum waarbij de bisschop van Utrecht, Willem Berthout van Mechelen zijn kans aangreep om zijn gram te halen, vanwege de inname van de monding van de Vecht door Floris V in 1285. Het lukte hem om een deel van de bevolking tegen de grafelijkheid op te hitsen, waaronder een leger van West-Friese opstandelingen.
![]() | ![]() |
Afbeelding van de ruiterzegel van Floris V met het wapen van het Holland: S'FLORENCII:COMITIS:HOLLANDIE:*. De betreffende zegel hangt aan een oorkonde van 13 oktober 1285. | De moord op Floris V, voorgesteld op een schoolplaat uit 1911 door J.H. Jurres. |
Na de dood van Jan I en het aantreden van Jan II, was de Holland-dynastie tot een einde gekomen en viel het graafschap Holland en Zeeland vanaf dat moment onder het Huis van Henegouwen.
Kortom, de overwinning van de Hollandse grafelijkheid had voor een ommekeer in West-Friesland gezorgd. Floris V werd heer van de heerlijkheid West-Friesland als onderdeel van het graafschap Holland. De oude rechtspraak van de Friezen (asega) werd uiteindelijk vervangen, door die van de Hollanders. Voor lichte vergrijpen werd het gerecht van schepenen ingevoerd, ter vervanging van het Fries burengerecht. Doch de rechtspraak voor zware vergrijpen, werd de dorpen ontnomen en ondergebracht bij de baljuwschappen. Hierin speelde het kasteel van Medemblik een belangrijke rol. Door Floris V werden al eerder de baljuwschappen in de heerlijkheid West-Friesland ingesteld. Het Oosterbaljuwschap beheerste de ambachten Houtwouder- en Drechtingerambacht. Het Westerbaljuwschap omvatte de Niedorperambacht en het Geestmer (of Geestmannerambacht) 7. De baljuw van het Oosterbaljuwschap had zijn zetel in het kasteel van Medemblik, doch Medemblik zelf stond niet onder zijn jurisdictie, omdat deze reeds als enige stad in West-Friesland sinds 1289 stadsrechten had en daarmee zijn eigen rechtspraak. De eerste baljuw van Medemblik (1297) werd de reeds eerder genoemde Floris Wouterz. van Egmond. Veel later kregen ook andere steden van West-Friesland stadsrechten. Enkhuizen volgde pas in 1355 en Hoorn in 1356.
![]() | |
Verklaring van de aanduiding van de kastelen: | |
E | Slot Egmond a/d Hoef |
M | Middelburg |
ME | Kasteel te Medemblik ('Radboud') |
N | Nieuwburg |
NU | Huis te Nuwendoorn |
T | Torenburg |
W | Huis te Wijdenes |
Eind 13de eeuw was West-Friesland bestuurlijk opgedeeld in vier 'ambachten'; resp. Drechtingerambacht (Drechterland), Houtwouderambacht (Hoogwouderambacht), Niedorperambacht en Geestmannerambacht (Geestmerambacht). Iedere ambacht was weer onderverdeeld in koggen. Een kogge was een gebied van minimaal vier dorpen, die ondermeer samenwerkten in waterbeheersing en dijkaanleg. (Tekening: Ben Dijkhuis) |
1. Van der Bergh meldt in zijn 'Handboek der Middel-Nederlandse Geographie', dat Ansfried uit zijn bezittingen van Medemblik, de inkomsten afdroeg aan de abdij van Thorn, die daarvan nog in 1292 de bevestiging verkreeg. In 1118 schonk de Utrechtse bisschop Godebald de kerk te Medemblec in West-Friesland, die tot de bischoppelijke kamer behoorde aan de broeders (kanunniken?) van St. Maarten. (Lit. 143). Zie ook: (Lit. 164a)
2. Tijdens de restauratiewerkzaamheden gedurende de 60-er jaren van de vorige eeuw, wees de Rijksgebouwendienst een verzoek hiertoe door de Rijksdienst voor Bodemonderzoek van de hand.
3. Melis Stoke noemde de plaats met de naam Melorde in zijn Rijmkroniek. Van deze lokatie, ook wel Meloerde, Meloorde, Meeloirde, is nagenoeg niets bekend. Er is hier en daar wel gespeculeerd over mogelijkheid, dat het hier om een strategische plaats gaat, dat uiteindelijk door de Zuiderzee is verzwolgen. Een andere optie, is de veronderstelling dat de Melorde een water in West-Friesland, in de buurt van Medemblik, zou zijn. Ten Have meldt (Lit. 110) dat de vloot van Floris V te Meloorde; een rede ten noordwesten van Medemblik bleef liggen. Hij citeert hierbij uit de 'Kronijk van den clerc uten laghen landen bi der see' uit het begin van de 15de eeuw (Lit. 173) en is feitelijk gebaseerd op de Rijmkroniek van Stoke: "..So woude hi ymmer dat huys te Medemblic volmaect hebben ende ginc daer om met een heer leggen vp Meeloirde, tertijt tot dattet huys volmaect was.."
Exact dezelfde citaat treffen we ook aan in de reeds eerder genoemde Divisiekroniek van Cornelius Aurelius uit 1517 (Lit. 126)
Het is niet onmogelijk dat de plaats van Melorde, door ten Have is afgeleid van een kaart Menso Alting (1710). Op deze 'reconstructie'-kaart, dat op fantasie is gebaseerd, staat de naam Meloerde genoteerd. Iets ten noord-westen van Medemblik. Nu is het wel bekend dat ten noorden van Medemblik land was, dat voor het laatst in 1335 werd buitengedijkt. Op één van de oudste kaarten van West-Friesland (ca. 1530), alsmede op een kaart van Medemblik door Jacob van Deventer (ca. 1560), staan nog een paar buitendijkse eilandjes ingetekend. (Met dank aan Bernd Ooijevaar).
![]() |
![]() | ![]() |
Een fragment uit een gefantaseerde 'gereconstrueerde' kaart van Menso Alting uit 1710, waarop Meloerde staat aangegeven. (Lit. 15) |
Een fragment van een kaart, getiteld 'Waeterland' uit ca. 1530 Waterlands archief Nationaal Archief; collectie Hingman inv.nr. VTH 2461 | Een fragment een kaart van Jacob van Deventer (1510-1575), gedrukt door J.Smulders, Den Haag. |
4. Er is door de auteur Ben Dijkhuis geopperd (Lit. 212), dat er een parallel zou kunnen bestaan tussen de eerste bouwfase van het kasteel van Medemblik en die van het huis te Wijdenes. Daarbij werd gedacht aan voorlopers van aarde en hout. Gruben en de Jong-Lambregts opperden daarentegen dat er al een versterking op deze plaatsen stond en die door Floris zijn hergebruikt.(Lit. 213) De reden voor beide theorieën was dat in een relatief korte tijd geen kasteel van steen gemetseld kon werden. We weten nu, sinds de ontdekking in 2024 en verdere studie in 2025 dat het kasteel van Wijdenes wel in snel tempo van steen zou zijn opgetrokken. Er blijkt bewijs te bestaan dat men met voldoende metselaars en bakstenen, in relatief korte tijd een stenen ommuring kan bouwen. Het kasteel Vredenburg in Utrecht is daarbij als voorbeeld genomen. Deze burcht, was binnen 123 dagen al verdedigbaar. Het onderzoek heeft bovendien uitgewezen dat er geen oudere bouwsporen bij de restanten van het kasteel van Wijdenes zijn aangetoond. (Lit. 116) Overigens bestaat, op historische gronden, wel het vermoeden dat het kasteel van Medemblik mogelijk wel een voorganger had.
5. Zie voor meer, de artikelen Rebellie, bloed en bakstenen en Nog iets over de rol van het Hollandse gravenhuis in West-Friesland en Medemblik)6. Groesbeek verwijst naar het 19de eeuwse werk 'Merkwaardige kastelen' door Lennep en van Hofdijk, Deel III-1. Het gegeven dat Hugo van Assendelft destijds kastelein zou zijn geweest, hebben de laatstgenoemde auteurs waarschijnlijk uit de stedenatlas Joan Blaeu (1659), met name uit een korte kroniek van Medemblik door Dirk Baens (alias Diederyck van Widenesse, Dirk van Wijdenes). Zijn bron blijkt afkomstig van een benoeming uit de Egmondse kroniek dat op 10 juli 1296 is gedateerd (Anno MCCXCVI, VI Idus Julii). Hugo van Assendelft was lekenbroeder en was oom van de Egmondse abt Hugo van Assendelft. Hugo zou sinds 1288 baljuw van Hoogwoud zijn geweest. Na zijn 'nederlage' werd hij volgens Baens in hetzelfde jaar al opgevolgd door Floris Wouterszoon van Egmond. De benoeming van Hugo van Assendelft was niet in de regestenlijst van het Archief van de Abdij van Egmond 2 (P.A. Meiink, 1951) vindbaar. Eveneens blijkt deze benoeming uit andere bronnen van het geslacht van Assendelft niet verifieerbaar. Evenmin in de Cronicon Egmundanum (J.W.J. Burgers, 2007). Het stuk van Baens is on line te vinden op scan 207: Toonneel der Steden, Joan Blaeu (1659), uit de digitale collectie van de Universiteit van Utrecht.
7. De nieuwere benamingen van de oude West-Friese ambachten, die eveneens verantwoording voor de waterhuishouding in het gebied hadden, werden resp. Vier Noorder Koggen, Drechterland, Schager- en Nieuwdorper Kogge en Geestmerambacht.
Geraadpleegde literatuur en bronnen:
(Lit.1, P.S. Teeling, H. Langereis, p. 8-13)
(Lit. 5, J.W. Groesbeek, p. 294-296)
(Lit. 11, P. E. van Rijen, p. 81-84)
(Lit. 12, R.P. de Graaf, p. 210-249)
(Lit. 13, F. Diederik, p. 108-111)
(Lit.14, H. Lambooij, p. 51-55, 77-79)
(Lit. 15 M. Hameleers, p. 48, 49)
(Lit. 33a, W.F.M. Brieffies, p. 46, 47)
(Lit. 33c, J.C. Besteman, p. 13-35).
(Lit. 43, W.G. Brill, 4e boek, p. 229-237, 5e boek, p. 28-56) (Melis Stoke Rijmkroniek)
(Lit. 47, G. Ros-de Korte, p. 3-8)
(Lit. 59, J. de Bruin, p. 155-161)
(Lit. 92, C.J. Gonnet, p. 8-12)
(Lit. 93 A.C.F. Koch, p. 100-106, nrs. 54, 55)
(Lit. 94 B. van Beek, H. Jacobi, M. Scharloo, p. 50, 51)
(Lit. 110 J.J. ten Have, p. 1)
(Lit. 116 Jan-Willem Oudhof, p. 21, 22)
(Lit. 126 K. Tilmans, pdf-scan 464, xiiij capitel.)
(Lit. 143 L.Ph.C. van den Bergh, p. 148)
(Lit. 164a, L.Ph.C. van den Bergh, p. 383)
(Lit. 173, B.J.L.de Geer van Jutphaas, p. 128) (Kronijk van den clerc uten laghen landen bi der see)
(Lit. 212, B.G. Dijkhuis)
(Lit. 213, R. Gruben en N. de Jong-Lambrechts, p. 79-94)